Door: Luca van Antwerpen – 1 november 2024
Heb je als (B)OA je wel eens afgevraagd hoe het ook alweer zat met de verplichte geweldsmelding? Kunnen de door jou opgemaakte documenten of wat je tegen de Hovj gezegd hebt tegen je gebruikt worden in een strafzaak? In deze blog geef ik antwoord op die vragen.
Verplichtingen na een geweldsaanwending
De Minister van Justitie en Veiligheid kan bepalen dat een buitengewoon opsporingsambtenaar geweld, vrijheidsbeperkende en/of zelfs geweldsmiddelen toegekend worden. Een geweldsaanwending door een ambtenaar vormt een zware inbreuk op grondrechten van burgers. Daarom gelden er diverse voorwaarden voordat een ambtenaar geweld mag gebruiken. Na de geweldstoepassing ontstaan er diverse verplichtingen.
Een ambtenaar die geweld aangewend heeft moet dat zo spoedig mogelijk melden bij een (aangewezen) hulpofficier van justitie. De aard van het geweld, waaronder het gebruikte geweldmiddel en de gevolgen daarvan moeten schriftelijk gemeld worden (het I8 formulier). De feiten en omstandigheden, waaronder de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, moeten mondeling gemeld worden. Eigenlijk is er sprake van twee verklaringen: een mondelinge en een schriftelijke verklaring.
Daarnaast zijn opsporingsambtenaren verplicht om ten spoedigste een proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.[2] Als de ambtenaar geweld heeft aangewend, dan dient dit ook in het proces-verbaal vermeld te worden.
In sommige gevallen kan het gebeuren dat een persoon aangifte van een strafbaar feit doet tegen de opsporingsambtenaar. Bijvoorbeeld van het schenden van de geweldsinstructie of van mishandeling nadat de opsporingsambtenaar geweld aangewend heeft.
Onderzoeksverplichting
In alle gevallen waarin een geweldstoepassing ernstige gevolgen heeft gehad, dient er een effectief, onafhankelijk en voortvarend onderzoek gedaan worden naar de toedracht onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Naar aanleiding van dat onderzoek (of een aangifte) kan de officier van justitie beslissen om de opsporingsambtenaar te vervolgen voor een strafbaar feit. In dat geval wordt de opsporingsambtenaar zelf verdachte en kan hij/zij gebruikmaken van de aan de verdachte toekomende rechten en plichten.
Het nemo-teneturbeginsel
Een verdachte mag niet worden gedwongen om mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Dat beginsel staat op gespannen voet met de bovengenoemde verbaliseringsplicht, omdat een proces-verbaal waarin het gebruik van geweld tegen een burger is beschreven wilsafhankelijk materiaal betreft. In feite is er sprake van een verplichte schriftelijke verklaring, terwijl de opsporingsambtenaar die verdachte wordt zwijgrecht heeft. Het niet nakomen van de verbaliseringsplicht wordt beschouwd als een aanzienlijke belemmering van de strafvorderlijke waarheidsvinding en kan, als plichtsverzuim, disciplinair worden gesanctioneerd.
Het niet nakomen van de verbaliseringsplicht is dus geen reële optie en komt er dus op neer dat de opsporingsambtenaar verplicht is om een (schriftelijke) verklaring op te stellen. Daarom is het gebruik van een dergelijk proces-verbaal (of een I8-formulier) voor bewijs in een strafzaak tegen de opsporingsambtenaar wegens strijd met artikel 6 van het EVRM niet toegestaan. Een op grond van de verbaliseringsplicht opgemaakt proces-verbaal wordt in principe niet bij de processtukken gevoegd in een strafzaak tegen een opsporingsambtenaar.
Samenvatting
Een verplichte geweldsmelding, de daarbij behorende documenten en een op grond van de verbaliseringsplicht opgemaakt proces-verbaal mag niet gebruikt worden tegen een opsporingsambtenaar die verdacht wordt van een strafbaar feit.
[1] Het recht op onaantastbaarheid bijvoorbeeld.
[2] Dit staat in artikel 152, eerste lid van het Wetboek van strafvordering (de verbaliseringsplicht).